Noch in de vijver van verbijstering breekt
Het starre zwijgen. Noch in deze huid
Van luide verwijten, bestaat de groei
Van toevoer naar de haat die
Zo dicht bij een blinde Aphrodite slaapt
Ik huil de splinters van
De balken en zal het water putten uit
De rots van onbegrip en rouw. Mijn oog bloedt.
Dieren zwermen uit in
Maag en nieren: in huis en wild
Broedend. Ik zal niet tellen wat van
Tand tot tand verbreekbaar was
Het kwijl van gist’ren niet laten gisten
Met een natte tong. Dat het verdampe!
Mag mijn slagwoord zijn,
Het vult het bovendek vol wonden.
Mijn moederschip al veel te lang op reis
Mijn gordijnen van kant roemloos
Een opmars in de mijn.
De monsters glijden van de bergen af. De mosterd zingt van Abraham. Ik zend mijn zotte zonen uit.
Wim Van Besien (gepubliceerd in BH, 31/03/1978)
Comments